Vertalen is een mooi en uitdagend vak. Zelfs wanneer het een lastige tekst uit de Phalaridis Epistolae betreft. Dit ondervonden de deelnemers van de Griekse Klassieke Olympiaden begin 2016. Maar met dezelfde problemen werd al tweeënhalve eeuw eerder geworsteld. Toen, begin jaren tachtig van de achttiende eeuw werd namelijk deze tekst ook al onder handen genomen. En wel door de in Groningen woonachtige professor Johannes Daniel van Lennep.
Van Lennep was namelijk verantwoordelijk voor de editie van de brieven van Phalaris, uitgegeven in het jaar 1777. Hierin was ook een vertaling van de teksten door de Engelse geleerde Bentley opgenomen. Deze Bentley vertaalde de teksten naar het Neo-Latijn. Omdat Johannes van Lennep ernstig ziek werd, werd het boek Phalaridis Epistolae door zijn voormalig leermeester Valckenaer afgemaakt en bezorgd.
Om kort te gaan, het boek Phalaridis Epistolae werd dus na de dood van van Lennep uitgegeven door Jacob Bolt, in 1777, en ook in Groningen. Waarschijnlijk is het boek ook gedrukt en verkocht in de Martinistad. Althans, dit vermoeden we, omdat er van het boek grote vellen - niet gesneden - papier zijn overgeleverd, die om een of andere reden het stadium van boek nooit hebben gehaald.
Het zijn deze boekenvellen die van Lennep en Valckenaer in 2015 weer even uit de vergetelheid haalden. En niet omdat ze in een archief of bibliotheek werden aangetroffen, maar omdat zij op een bijzondere plaats tevoorschijn kwamen. Namelijk in het pand Herestraat 67 in Groningen. Om precies te zijn: geplakt op de jute betengeling van een binnenmuur van de voorkamer van de eerste verdieping van het pand. Daar, onder maar liefst zes lagen behangpapier werden zij begin 2015 gevonden door de bouwhistoricus van de gemeente Groningen, dhr. Taco Tel.
Het pand Herestraat 67- voor degenen die Groningen een beetje kennen- tegenover de HEMA - werd namelijk in die tijd verbouwd en vergroot. Deze verbouwingen zijn hét moment om de bouwgeschiedenis van een pand te achterhalen, omdat dan (delen) van het pand gestript worden zodat oudere bouwsporen tevoorschijn kunnen komen. Je kunt dan de bouwgeschiedenis van een pand goed aflezen.
De Groningse bouwhistoricus kon de eerste bouw van het huis terugbrengen tot het jaartal 1382, waarna het vele keren werd verbouwd en aangepast. En onze bijzondere aandacht treft dan de bouwsporen uit de achttiende eeuw in de voorkamer op de eerste verdieping van het huis. Deze voorkamer is in de achttiende eeuw heringedeeld, met aanpassingen uit de 19e eeuw. Onder meer werd in deze voorkamer tweehonderd jaar geleden een nieuw behangetje aangebracht. En op dit behang zouden nog zes nieuwe lagen volgen. Men wil tenslotte ook wel eens een fris modern wandje. De zes lagen behang - waaronder een met een bijzonder jugendstil-motief werden zorgvuldig afgepeld, en een gedeelte ervan werd meegenomen. Dit dus inclusief de onderste laag behangpapier: dus de teksten van de Phalaridis, die als ondergrond voor het behang hadden gediend.
Omdat de boekenvellen ineens onderdeel maakten van een bouwhistorisch onderzoek, werden zij voorzichtig van hun plaats gelicht en vervolgens nader onderzocht. Want wat moesten die vellen daar en wat stond er eigenlijk op? De Griekse letters nodigden natuurlijk uit tot nader onderzoek, en met enige moeite kon de verbinding met het boek van van Lennep worden gelegd.
Misschien betreffen deze boekenvellen een misdruk. Omdat zij redelijk fragmentarisch zijn overgeleverd, is dat niet meer te achterhalen. Maar het belangrijkst is dat de vellen hierdoor een tweede leven hebben gekregen, namelijk als grondpapier op een jute bespanning in een vooraanstaand pand in Groningen. Het lijmen van papier op een jute betengeling is overigens niet ongebruikelijk, maar meestal werden hiervoor oude kranten gebruikt. Maar de boekenvellen waren wat steviger en boden een mooie ondergrond om verder op te behangen. Het boek Phalaridis Epistolae van van Lennep heeft daarmee andere zaken aan het licht gebracht: zij geven een mooie terminus ante quem datering aan de onderste laag van het behangpakket, dat dus ná 1777 (het jaar van uitgave) moet zijn aangebracht. En als het zo is dat zij kort na 1777 zijn aangebracht, dan is dit een van de eerste voorbeelden van het gebruik van jute betengeling in Nederland. De binnenmuur waarop de vellen geplakt waren sloot bovendien logisch aan op de muurdam tussen de vensters van de voorgevel. En dit zou betekenen dat de herindeling van de bovenverdieping tegelijk met het heroprichten van de gehele voorgevel heeft plaatsgevonden. We weten in ieder geval dat de voorkamer op de eerste verdieping van het in aanleg veertiende-eeuwse pand in de achttiende eeuw moet zijn heringedeeld.
Zo kwamen de boekenvellen zijn na ruim tweehonderd jaar op een bijzondere wijze weer aan het licht inspireerden aldus het (vertaal)onderwerp van deze Klassiek Griekse Olympiaden.
Over nu naar de tekst: zoals Bentley zich ruim tweehonderd jaar geleden zich vol toewijding van zijn vertaaltaak heeft gekweten, hebben ook de winnaars deze Olympiade Grieks dit gedaan. Volgens het juryrapport onderscheiden de winnende vertalingen zich namelijk door 1) vlotheid van taalgebruik, 2) helderheid van zinsbouw en 3) consistentie in gedachtegang, waardoor de logische samenhang van de tekst verreweg het duidelijkst tot zijn recht komt. Verder beschikt de onze classicus-winnaar ook over durf. Hij is namelijk niet beducht is om de gegeven aantekeningen waar nodig aan het gewenste taalregister aan te passen. Zo gebruikte hij voor συγκατατάττω het toepasselijke “over één kam scheren” i.p.v. “op één lijn stellen” en voor οἱ προσπολιευομένοι het ironische “mensen om jullie zaken op te knappen” i.p.v. “medebestuurders”.
Ook in de categorie niet-classici gaf de vlotheid van vertaling de doorslag. Als voorbeeld kan hier het mooie ‘komt dan met wat kandidaten uit jullie midden op de proppen’ genoemd worden. Vlot, helder, consistent en gedurfd dus. Maar ook creatief. Zo worden een mooi allitererend hendiadys (“dwingende domheid”) gebruikt. Waar de begrijpelijkheid erom vraagt, wordt er ook geïnterpreteerd (bijv. “muzen” i.p.v. het gebruikelijkere en vagere “godinnen”).
Hulde dus voor onze winnaars, die zich vastbeten in de tekst van de Phalaridis Epistolae. Van Lennep zou trots op jullie zijn geweest. Voor de vertaling van de teksten in de categorie niet classici mag ik daarom feliciteren: dhr. Alfons de Smet. En in de categorie classici, waar zelfs een dubbelslag is geslagen heb ik begrepen, mag ik daarom feliciteren: dhr. Guido Kuijper.
Hieronder leest u de vertalingen van de winnaars:
"Aan de burgers van Himera
Burgers van Himera, ik heb Stesichoros vrijgelaten. Ik heb hem vrijgesproken van alle verwijten die hij als burger tegen mij heeft geuit. Ik heb mij daarbij niet laten leiden door jullie denkbeelden – had ik dat wel gedaan, was hij immers niet één maal, maar vele malen omgekomen. Nee: ik heb hem vrijgelaten omwille van de muzen, door wie hij bezeten is, en omwille van welke goden en heroën ook maar het land van Himera bewonen. Hén heb ik niets te verwijten, júllie des te meer. En jullie weten ook zelf wat voor kwaad hij heeft geprobeerd aan te richten. Ik deinsde er echter voor terug een heilige man, beroemd om zijn wijsheid en de muzen waarlijk toegewijd, over één kam te scheren met de smeerlap en geilaard Konon en hem ter dood te brengen. Och, was ik maar bij machte dat soort mensen ook voor het Lot te behoeden! Daarbij gelast ik jullie met de grootst mogelijke nadruk, burgers van Himera, om hem niet aan te zetten tot onbesuisde en smakeloze acties zoals hij recent heeft ondernomen. Want, naar ik vernomen heb van mensen die uit Alaisia waren gekomen, geeft hij zich niet uit eigen beweging hieraan over, maar omdat hij geen weerstand kon bieden aan jullie dwingende domheid. Stop dus hem te pressen, en gebruik mensen die geschikter zijn. Laat Stesichoros ongemoeid, en laat hem zich bezighouden met zijn lier. Jullie moeten ook tegen mij geen tegenstanders opjutten die op hem lijken; wellicht ben ik niet zo begripvol als tegenover hem. En áls jullie dan per se mensen nodig hebben om jullie zaken op te knappen, kies dan uit jullie midden andere mensen; lieden die ik, als ik ze gepakt heb, naar mijn believen en met jullie zegen, zonder enige gewetensnood zal afmaken." Guido Kuijper
"Aan de burgers van Himera
Wij lieten Stesichoros gaan, o burgers van Himera, omdat we hem hebben vrijgesproken van de aanklachten, die vallen onder de tegen ons gerichte gedragingen van burgers, niet omdat jullie dit een goede zaak achten, daar hij, als het naar jullie gegaan was, vaak ter dood gebracht was, niet slechts éénmaal, maar wij stelden hem in vrijheid omwille van de godinnen, van wie hij bezeten is, wij en alle goden en helden, die regeren over het land en de stad Himera; want hén kan ik helemaal niets verwijten, jullie daarentegen heel wat. Ook zelf weten jullie, op welk een verderfelijk dichtwerk hij zich had toegelegd. Maar huiver weerhield me ervan om de boven de aardse dingen verheven man, de ook om zijn wijsheid vermaarde, ook op de Muzen in waarheid geheel vertrouwende man, op één lijn te stellen met de zedeloze en een losbandig leven leidende Konon, en hem, na hem op de pijnbank te hebben gelegd, ter dood te brengen; hoezeer wenste ik, dat het mogelijk was, dat ik het ook wat het leven en lot van zulke mannen betreft, voor het zeggen had. Ook jullie vraag ik met klem zo ruimdenkend te zijn als maar kan, o burgers van Himera, en hem niet voor het gerecht te slepen door hem aan te klagen wegens handelwijzen, die, ten opzichte van wat burgers zich hier op politiek gebied nog net mogen veroorloven, uit de toon vallen en grensoverschrijdend zijn. Hij stelt zichzelf trouwens ook niet uit vrije wil ter beschikking van het gerecht, zoals ik verneem van hen, die in Alaisa aankomen, maar omdat hij minder sterk is dan jullie geestelijk onvermogen en brachiaal geweld. Houdt er dus mee op geweld tegen hem te gebruiken en werkt met de meer geschikte middelen: laat Stesichoros de rust en de tijd om zich te wijden aan de dichtkunst, die hém eigen is; en maakt zijn vijanden niet gelijkwaardig aan mij, die daar vermoedelijk niet in dezelfde mate als hij voordeel van zullen ondervinden. Als jullie onverkort behoefte hebben aan medebestuurders, komt dan met wat kandidaten uit jullie midden op de proppen, verschillend aan dat soort lieden, die ik, nadat ik ze gevangen heb laten zetten, wanneer de lust daartoe mij zal bekruipen, en ik jullie daarmee toevallig een plezier doe, zonder maar enigszins voor een god beducht te hoeven zijn, een kopje kleiner zal maken." Alfons de Smet